Een korte verklaring van onze geloofsbelijdenis
Als punt 1 vinden wij dat de Bijbel het Woord van God is, dat het richtsnoer moet zijn van handel en wandel, van leer en prediking.
Zij die Gods woord verkondigen moeten met de Geest Gods, Die in alle waarheid leidt, vervuld zijn. Zij moeten nauwkeurig en biddend Schrift met Schrift vergelijken. Uitspraken van kerkvaders, van pausen en concilies, van Luther, Calvijn, Zwingli, Melanchton en anderen, die niet in overeenstemming zijn met Gods Woord, moeten terzijde gelegd worden.
Door inderdaad nauwkeurig Schrift met Schrift te vergelijken en door onbevooroordeeld de Heilige Schrift te onderzoeken blijven wij in het goede spoor.
Punt 2 zegt dat de Heer Jezus Christus het Hoofd van de kerk is, die Hij wil besturen door de Heilige Geest, en in wier midden Hij wil spreken door het woord der profetie
Dit punt toont het fundamentele verschil van de inrichting en het bestuur der kerk, zoals die krachtens haar stichting zijn moet en wat er in de loop der geschiedenis over het algemeen van geworden is.
Hier blijkt ook weer het belang van punt 1, daar we onze argumenten alleen aan Gods Woord kunnen ontlenen. Hier komen dus de sacramenten, de gaven van de Heilige Geest ter sprake en in verband daarmee het bezit van dienstknechten, geroepen door de Heilige Geest.
Punt 3 zegt dat zij van Godswege de opdracht heeft, om gelijk Elia en Johannes de doper Israël opriepen tot de wet en de getuigenis, de christenen op te roepen tot de leer der heilige Schrift, zoals deze in de eerste eeuw der kerk door ’s Heren geroepen apostelen, profeten, evangelisten en herders werd onderwezen.
Dit punt geeft het doel aan, waartoe God in Zijn liefde voor ruim honderdvijfenzeventig jaar (in ca 1830) de kerk hersteld heeft. Het herstelde werk zal de christenen van allerlei schakering moeten wijzen op hun ontrouw door het afwijken van de leer der apostelen.
De zegen der eerste christenen was juist daarin gelegen, dat zij zich hielden aan de leer van deze door de Heer gestelde dienstknechten.
Punt 4 zegt: dat alle mensen zalig kunnen worden. Dit punt predikt Gods barmhartigheid, die zich uitstrekt tot alle mensen, naar het getuigenis van de Zoon van God Zelf, Die sprak: “Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe”; JOH.3:16.
Paulus schrijft in verband daarmee aan Timotheus, dat God, onze Zaligmaker, wil, dat alle mensen zalig worden en tot de kennis der waarheid komen; 1 TIM.2:3,4.
Met deze woorden wordt de strijd aangebonden met de verkeerd begrepen leer der uitverkiezing, die het leven van zoveel duizenden gelovige mensen bederft en verduistert.
Punt 5 zegt: dat de Heer Jezus spoedig persoonlijk zal wederkomen en dat Zijn komst voorafgegaan zal worden door de opstanding uit de doden en de verheerlijking der levend overblijvenden, die daartoe waardig zullen worden bevonden.
Dit punt leert ons de hope en de verwachting der Kerk van de aanvang aan: de wederkomst van haar Heer en Koning, de Bruidegom: niet van een enkele ziel, maar van de bruidsgemeente.
Daaraan gaat vooraf, wat de Schrift zo duidelijk leert: De eerste opstanding, waarbij het merendeel der ontslapenen blijft rusten, maar slechts zij opgewekt worden, die Christus gediend hebben naar Zijn volle leer en waarheid en waarmede gepaard gaat de levende verandering der getrouwe gelovigen.
Dit punt brengt ons ook in aanraking met de leer van het dodenrijk, welke men zeer heilig en voorzichtig moet behandelen, wil men niet verder gaan dan wat de Schrift ons daaromtrent leert. Wat zij hierover leert, kan ons veel troost geven, maar we zullen ons hoeden te vervallen in allerlei fantasieën.
We zullen ook niet vergeten, dat de Kerk haar roeping heeft te vervullen ten opzichte van de levende mensen!
Wat daarnaast in het dodenrijk geschiedt, is Gods zaak, Die in bepaalde gevallen ons Zijn wil kan openbaren.